Niveau 3»4: Van verkennend naar gefocust lezen
Transitie 4.1 | Van ‘gewoon’ lezen naar verdieping | |
---|---|---|
Focus | Verdiepen van de leeservaring door analyse | |
Doelen | Docentactiviteiten | Leerlingactiviteiten |
Nadenken over standpunten in de tekst en deze vergelijken met eigen standpunten. | Selecteert tekst met (voor leerlingen) bijzondere thematiek. Vraagt de leerlingen na te denken over een bepaalde sociale of psychologische kwestie (voordat de tekst is gelezen) en hun mening op te schrijven. Geeft eventueel een stelling waar de leerling op kan reageren. Eventueel klassikale uitwisseling en discussie. Vraagt de leerlingen de tekst te lezen en conclusies, standpunten in de tekst te identificeren over de betreffende kwesties. Vergelijkt en bespreekt interpretaties van leerlingen met de tekst als referentiepunt (waar leid je dat uit af? waar staat dat? kun je een voorbeeld geven?). |
Discussieert over de kwestie(s): denkt na, luistert, reageert, geeft eigen mening. Identificeert de standpunten in de tekst over psychologische en sociale kwesties. Wijst die in de tekst aan. Identificeert overeenkomsten en verschillen in de standpunten in de tekst en van zijn medeleerlingen en hemzelf. Herziet of nuanceert het eigen standpunt op basis van de gelezen tekst en de discussie. |
Reageren op nieuwe/onbekende kwesties (psychologisch en sociaal). | Interpreteert tekst en geeft eigen reactie op nieuwe, onverwachte kwesties (modelleert). Is zelfkritisch. Biedt teksten die (voor leerlingen) verrassend licht werpen op een bepaald onderwerp (teksten roepen discussie op). |
Presenteert eerste reactie op de tekst. Evalueert eigen standpunt na de analyse en interpretatie van de tekst. |
Bewust van verschillende en meerdere betekenislagen. | Kiest teksten met duidelijke betekenislagen (zoals historisch, feitelijk, symbolisch). Stelt vragen die leiden tot het ontdekken van de verschillende betekenislagen. |
Legt verband tussen tekstuele feiten en betekenislagen. |
In staat om aanwijzingen in de tekst te vinden en daar betekenis aan toe te kennen. | Kiest teksten met duidelijke voorbeelden van betekeniselementen, zoals herhaling en symboliek. Helpt leerlingen om aanwijzingen en hints in de tekst te gebruiken om betekenis te ontdekken. |
Zoekt naar specifieke aanwijzingen in de tekst en geeft die betekenis. |
Formuleren van argumenten volgens criteria. | Laat zien hoe argumenten kunnen worden geformuleerd over kwaliteit, moeilijkheidsgraad, belangrijkheid, persoonlijke smaak en persoonlijke interpretatie, en geeft voorbeelden. Laat leerlingen recensies vergelijken en criteria ontwikkelen voor een goede recensie. Evalueert de bevindingen van leerlingen en vat criteria samen. |
Leert om argumenten te formuleren ter ondersteuning van de eigen interpretatie en past daarbij verschillende criteria toe (kwaliteit versus persoonlijke smaak). Bespreekt de eigen bevindingen met anderen. Houdt rekening met de meningen van anderen en herformuleert op basis hiervan de eigen mening. |
Beargumenteren van thema en betekenis volgens geldige criteria. | Biedt voorbeelden van teksten, bijvoorbeeld recensies, waarin een thema wordt geadstrueerd. | Presenteert (mondeling of schriftelijk) een recensie waarin naar de tekst en naar de meningen van anderen wordt verwezen. |
Transitie 4.2 | Van impliciete kennis naar besef van de werking van verteltechnieken | |
Focus | Functies en effecten van verteltechnieken | |
Doelen | Docentactiviteiten | Leerlingactiviteiten |
Herkennen van verschillende functies van het gebruik van verteltechnieken. | Biedt teksten met verschillende verhaalsequenties die van elkaar verschillen voor wat betreft actie en snelheid, en stelt vragen over de techniek en het effect. Legt verbanden met verteltechnieken bij andere media (vooral film) Vat verteltechnische begrippen samen. |
Vergelijkt verhaalkenmerken van verschillende teksten (verhaalsequenties zoals beschrijving, monologen, dialogen, verschillende actieritmes, verhaallijnen, perspectieven, stijlen). Bespreekt het effect van verschillende actieritmes en geeft voorbeelden uit de tekst (versnelling/vertraging van de actie, e.d.). |
Onderzoeken van het effect van bepaalde verteltechnieken. | Biedt teksten waarin verteltechnieken worden gebruikt om verschillende effecten te bereiken (bijvoorbeeld spanning, sfeer, diepgang). Geeft een opdracht waarin leerlingen overeenkomsten en verschillen tussen teksten met verschillende verteltechnieken vergelijken (bijv. eerste pagina van verschillende romans). Kiest een kort verhaal of fragment en vraagt leerlingen de tekst te manipuleren (perspectief, volgorde, historische tijd, karaktereigenschappen). |
Vergelijkt verschillende teksten met vergelijkbaar en verschillend gebruik van verteltechnieken en reflecteert over de effecten. Manipuleert een verhaal (perspectief, volgorde, historische tijd, karaktereigenschappen) en reflecteert over effecten. |
Motiveren van voorkeur voor bepaalde verteltechnieken. | Modelleert: rapporteert over positieve ervaringen met een bepaalde verteltechnieken. | Presenteert in de klas een sterke reactie (positief en negatief) op verhalend kenmerken, bijvoorbeeld: Een verhaal met meerdere perspectieven vind ik boeiend/ vervelend omdat … Geeft voorbeelden uit de tekst en gebruikt begrippen uit de verteltheorie. |
Transitie 4.3 | Van een inhoudelijke naar een kwalitatieve oriëntatie op de boekkeuze | |
Focus | Introductie in de literaire wereld | |
Doelen | Docentactiviteiten | Leerlingactiviteiten |
Vergelijken van verschillen tussen populaire en gezaghebbende teksten. | Biedt cases en kenmerken ter vergelijking (bijv. voorspelbaarheid, stereotypen, originaliteit). | Presenteert een vergelijking tussen een populaire en een gezaghebbende tekst, rekening houdend met de besproken criteria. |
Vertrouwd raken met het concept literatuur en de literaire wereld. | Bespreekt en analyseert juryrapporten van diverse literaire prijzen met leerlingen. | Analyseert de criteria op basis waarvan literaire werken door verschillende jury’s worden bekroond. Analyseert bestsellerlijsten uit verschillende bronnen en bespreekt de conclusies. |
Vergelijken van uitgeverijen. | Gaat in op behoeftes van het publiek (de boekenmarkt) en introduceert de belangrijkste uitgeverijen met hun fonds. Interviewt een uitgever om keuzes over het al dan niet uitgeven van een tekst te begrijpen. |
Onderzoekt en vergelijkt websites van verschillende uitgeverijen. |
Vertrouwd raken met literaire kritiek. | Bespreekt en analyseert recensies van bekende literaire werken. Vat belangrijke criteria samen. |
Analyseert de criteria die recensenten van verschillende media gebruiken. |
Verdedigen van persoonlijke voorkeuren. | Biedt leerlingen de gelegenheid een standpunt in te nemen (gaat in op behoefte van lezers, functies van literaire teksten). | Presenteert argumenten voor zijn/haar standpunt. |
Teksten kiezen op basis van expliciete literaire criteria. | Biedt kwalitatieve keuzelijst van ongeveer 10 boeken en bespreekt de algemeen gewaardeerde kwaliteiten van deze teksten. Praat over zijn/haar eigen voorkeuren en beargumenteert die. |
Maakt een persoonlijke selectie uit de gepresenteerde lijst, beargumenteert die, wisselt argumenten uit en stelt samen met groepje een top-3 samen. |